"Afstel overkwam Tariq Alvi, Jeroen Doorenweerd en Tobias Rehberger - drie kunstenaars die met interventies in de stedelijke openbare ruimte de belevingswaarde van een plek en het functioneren daarvan wilden verkennen en beïnvloeden. Ze plaatsen hun werk graag in contrast met de omgeving of laten het er juist in opgaan om te kunnen spelen met de mogelijkheden van de kunst en met het kunstbegrip van het publiek.
Ten opzichte van Alvi's geplande stille interventie, verraste Jeroen Doorenweerd door de kracht van het gebaar. Op de Westzeedijk, ter hoogte van de Westersingel, projecteerde hij een vlaggenmast van vijftig meter, waarvan de overgedimensioneerde vlag al vanaf de noordzijde van de Westersingel - boven alles uit - zichtbaar zou moeten zijn. Wie de hoog oprijzende dijk overstak zou maat en schaal van mast en vlag sterk ervaren. Hoewel de commissie vond dat het beeld niet in alle opzichten paste binnen het verband van de overige werken langs de route, was men van oordeel dat het een overtuigende oplossing bood voor het probleem hoe de beeldenroute te continueren als de hoogte van de dijk en de verkeersader die eroverheen loopt de overzichtelijkheid van de route ernstig verstoort. Er is lang gewerkt om de mast op de door Doorenweerd gekozen locatie te krijgen, maar de dijk liet geen zwaar fundament voor de mast toe. " (Jan van Adrichem, catalogus ‘beelden in Rotterdam')
Dijken zijn niet geschikt om vlaggenmasten in te planten, althans niet van vijftig meter hoog. Als dat wel mogelijk was geweest had er in het jaar 2001 boven de Westzeedijk een immense rood wit blauwe vlag gewapperd, zichtbaar voor iedereen. Of was de onmogelijkheid om in een zeewering een betonnen fundering aan te brengen slechts een excuus dat door stichting Internationale Beelden Collectie - de opdrachtgever - van Rotterdam is aangegrepen om Doorenweerds kunstwerk niet te hoeven plaatsen? En als dat niet zo is, waren ze dan achteraf misschien toch opgelucht? Een jaar later zou deze stad immers wereldberoemd zijn vanwege het populistische nationalisme dat in de persoon van Pim Fortuyn het stadhuis van Rotterdam had ingenomen, en waarvoor heel intellectueel Rotterdam - toegegeven, een kleine groep in deze stad - zich nog jarenlang moest verontschuldigen.
Ineens zou Doorenweerds kunstwerk politiek zijn geworden, een provocatie, satire, commentaar, kritiek, politiek incorrect, fout of juist heel erg kritisch en daarom goed. Als het kunstwerk was geplaatst en het Oranje Blanje Bleu had megalomaan gewapperd in de skyline van Rotterdam, als een vooruit verwijzing naar het logo van de Partij voor de Vrijheid, dan zou de van angst en walging vergeven discussie over nationale identiteit en Joods-Christelijke-Hollandse Leitkultur, een geweldige bliksemafleider hebben gevonden. Het kunstwerk zou het middelpunt zijn geworden in een hilarische draaikolk van hysterie en pathos, misverstanden en verwijten, en daarmee een miniatuurversie hebben gecreeerd van het Nederlandse publieke debat van de afgelopen zes jaar. Doorenweerd had als ‘politiek geëngageerde kunstenaar’ Hans van Houwelingen voorbij gestreefd, en zijn werk zou door columnist Bas Heijne zijn geciteerd als satire op het populisme maar tegelijkertijd door integratieprofessor Paul Scheffer zijn verwelkomd als een teken van terugkerende nationale trots. Het zou ook door de travelling salesman van het Nederlands ontwerp Aaron Betsky op de kaften van boeken over Dutch Design zijn gezet. En de postume Fortuynianen van Wilders tot en met Pastors hadden de reuzenvlag gebruikt als beeldmerk voor hun campagnes of als achtergrond voor hun filmpjes in hun campagnes voor de tweede kamerverkiezingen. Misschien was het wel geëindigd in een nieuwsbericht dat Jeroen Doorenweerd de eerste Nederlandse kunstenaar was die beveiligd moest worden. (Wouter Vanstiphout, Look A-Yonder, monografie Jeroen Doorenweerd)